Reuzen Mieren

Reuzen mieren

Reuzenmieren zijn wezens die in de woestijn zouden leven. De god van arbeid en aarde zou een paar reuzenmieren in zijn bezit gehad hebben. De huid van de mieren zou op die van luipaarden lijken. Van vuurwaarts tot ijswaarts zijn er legenden over mieren die schatten bewaken, en een oude dwergen dichter schreef over rode mieren zo groot als everzwijnen. Op een hoogvlakte in de afgelegen bergen van het gedeelde land graven reuzenmieren, soms zo groot als de Mjöll, goud op en beschermen het met hun leven. Wie het wil stelen, wordt geroken door de reuzenmieren en al gauw onder hen bedolven. Indringers worden verjaagd of opgegeten. Het goud kan alleen gestolen worden met een list. De plunderaars trekken het gebied in op het heetst van de dag, als de mieren diep in hun nest zitten. Elke man rijdt op een vrouwelijke kameel met een mannetje aan weerszijden. Bij de schat aangekomen vullen ze hun zakken met het goud, en vluchten dan halsoverkop voor de mieren. De mannetjeskamelen hebben een slechtere conditie, raken achterop en worden verslonden, maar de vrouwtjes snellen terug naar hun jongen. Aldus de historicus Hepwanor. Een andere list om het goud van de reuzenmieren te pakken te krijgen, is het vlees van wilde dieren over het zand uit te gooien. De mieren ruiken het en gaan ernaar op zoek, zodat de menselijke indringers in alle rust de schat kunnen plunderen.